Paragraaf 7 Leerpunten bij de hoofdstuk

Paragraaf 7 Leerpunten bij dit hoofdstuk

  1. Voor velen is sport erg belangrijk in het leven. Sommigen zien in sport zelfs de zin van hun bestaan. Daarnaast is er ook sprake van versporting van de samenleving.
  2. De sportbeleving is de laatste decennia veelzijdiger geworden; de passieve sportbeoefening is enorm toegenomen; de grenzen van sport met andere maatschappelijke activiteiten zijn vervaagd.
  3. Kenmerken van sport: vaardigheidsspel, doelgericht, fysieke activiteiten, testen en competitie, regels, gebruik van middelen conform de regels, institutionalisering.
  4. Er zijn twee grensgevallen aan te wijzen bij deze definitie: non-physical games en physical activities.
  5. Soorten sport: resultaatgeoriënteerd en vormgeoriënteerd; refereed-sports en judged-sports; actieve en passieve sportbeoefening; topsport en breedtesport; beroepssport en amateursport.
  6. Functies van rituelen in de sport: geven zelfvertrouwen, versterken wij-gevoel, imponeren tegenstander.
  7. In de negentiende eeuw zijn er drie landen waar de moderne sport haar aanvang neemt: Duitsland, Frankrijk en Engeland; de sport die daar ontstond, werd overwegend bedreven door mannen uit de bovenlaag van de samenleving. In de twintigste eeuw nam de betekenis van sport in de samenleving toe; in zijn algemeenheid werd het sporten tijdens de Tweede Wereldoorlog niet onderbroken; nationaal beleefde sport een echte doorbraak in de decennia na de Tweede Wereldoorlog.
  8. De Olympische Spelen in de Griekse Oudheid werden gehouden in 776 voor Christus tot 394 na Christus; de Olympische Spelen hadden, zoals veel andere spelen bij de Grieken, een religieuze oorsprong; de Grieken associeerden sport ook met competitie, wedijver, een fit lichaam, een goede conditie, militaire strijd, de beste zijn en eer.
  9. De gymnasia waren een soort sportscholen met meerdere functies: militair, sportief, cultureel en sociaal.
  10. In de Griekse oudheid was onderwijs alleen weggelegd voor de elite van de samenleving en was het vooral algemene ontwikkeling en vorming met een nadruk op muzische, intellectuele en lichamelijke aspecten.
  11. Er zijn veel levensvragen te stellen bij sport.
  12. De levensbeschouwing van de Olympische Spelen: meedoen is belangrijker dan winnen: begrip en verbroedering; harmonie tussen lichaam, wil en geest; voorbeeld voor jongeren; ethische principes als waardigheid van de mens en fair play.
  13. De discussie over doping gaat onder andere over de volgende zaken: ongezond/vrije wil, (on)natuurlijk, tegen de regels/gelijke kansen.
  14. Levensvraag: maakt sport gelukkig?
  15. Hedonisme: van sport kun je enorm genieten. Genieten is het belangrijkste in het leven.
  16. Christendom: sport levert een bijdrage aan een gelukkig bestaan maar helemaal gelukkig wordt de mens er niet van. Heil vindt de mens bij God.