Paragraaf 7 Leerpunten bij de hoofdstuk

Paragraaf 7 Leerpunten bij dit hoofdstuk

 

    1. Wat betreft wel of niet geloven, zijn er drie basisposities: theïsme, atheïsme en agnosticisme.
    2. Het theïsme kent de volgende varianten: monotheïsme, polytheïsme, deïsme, pantheïsme en ietsisme.
    3. God heeft in verschillende godsdiensten en culturen verschillende namen: Zeus, Wodan, Jahweh, Elohiem, Adonai, Theos, Kyrios, Allah, Vishnu en Shiva.
    4. Mensen hebben verschillende beelden van God: afhankelijk van wat mensen belangrijk vinden.
    5. Belangrijke beelden van God in de bijbel zijn: bevrijder, schepper, koning, vader, zoon en heilige geest.
    6. In de islam wordt op verschillende manieren over Allah gesproken: als absolute heerser, als regelgever en als barmhartige.
    7. Er zijn verschillende manieren om contact hebben met God: gebed, meditatie en rituelen.

 

 

Paragraaf 3 Verdiepingsstof: God bij de oude Grieken en Romeinen

  1.  
    1. In de Griekse mythen speelden goden een belangrijke rol.
    2. Zeus was de oppergod bij de oude Grieken en daarnaast waren er andere goden zoals Hera, Poseidon, Apollo, Aphrodite, Hermes en Pallas Athene.
    3. De belangrijkste Romeinse God was Jupiter en daarnaast waren er andere goden zoals Apollo, Ceres, Mars, Mithra, Juno, Neptunes, Venus en Minerva.

 

  1.  
    1. Bij God kun je een aantal levensvragen stellen.
    2. Levensvraag: bestaat God?
    3. a. Atheïsten zeggen dat hij niet bestaat omdat:

1. God nutteloos is.

2. God niet te bewijzen is.                        

3. Het vele lijden is niet verenigbaar met een Gods aanname. .

4. Niet God maar de mens het belangrijkste is (humanisme).

                        b. Theïsten zeggen dat hij wel bestaat omdat:

1. God je rijker maakt. Hij geeft je troost en zorgt voor inspiratie.

2. God ervoor zorgt dat alles uiteindelijk goed komt.

3. God opkomt voor de mensen die lijden.

                        c. Agnosten twijfelen aan het bestaan van God omdat:

1. Niet te bewijzen is dat hij wel bestaat.

2. Niet te bewijzen is dat hij niet bestaat.

 

Verdiepingssstof: Sigmund Freud

  1.  
    1. Freud ontwikkelde twee redeneringen over godsdienst: een theorie over de ontwikkeling van de godsdienst als sociaal fenomeen en een psychologische theorie over het ontstaan van godsdienst bij een individu (God als vaderfiguur, bescherming).

 

Paragraaf 6 Verdiepingsstof: boeddhisme: religie zonder God

  1.  
    1. De aanhang van het boeddhisme wordt geschat op ongeveer 415 miljoen mensen, vooral in Oost Aziatische landen.
    2. Boeddha wordt gezien als de stichter van het boeddhisme. Hij ontdekt dat echte bevrijding komt door onthechting: door als mens niet te willen, niet te begeren en niet te verlangen.
    3. Een belangrijk geschrift in de boeddhistische traditie is de Tipitaka (Pali-cano).
    4. Belangrijke boeddhistische symbolen zijn de boom, het wiel en de kleine stūpa.
    5. De belangrijke feesten in het boeddhisme zijn verbonden met gebeurtenissen uit het leven van Boeddha en zijn relikwieën.
    6. Twee belangrijke boeddhistische stromingen zijn het theravāda-boeddhisme en het mahāyāna-boeddhisme.
    7. Het theravāda-boeddhisme is een stroming binnen het boeddhisme die de oorspronkelijke boeddhistische leer wil aanhouden. Binnen deze stroming is  Arhat-ideaal belangrijk: het ideaal van een heilige die volledig gefixeerd is op het bereiken van zijn eigen Verlichting. Het Arhat-ideaal is alleen weggelegd voor monniken.
    8. Het mahāyāna-boeddhisme benadrukt dat iedereen verlichting kan bereiken, niet alleen monniken en nonnen, maar ook leken. Een belangrijk figuur is de bodhisattva: een boeddhistische heilige die de Verlichting bereikt heeft en op het punt staat het Nirwana binnen te treden, maar daar van afziet omdat hij dienstbaar wil zijn om andere levende wezens gelukkig te maken. Altruïsme en mededogen zijn belangrijk binnen het ideaal van de bodhisattva. Het bodhisattva-ideaal laat zien dat het heil van álle levende wezens belangrijk is. Het maakt duidelijk dat ieder mens een aanleg heeft om Boeddha te worden.
    9. De boeddhistische maatschappij bestaat uit monniken, nonnen, mannelijke en vrouwelijke leken. Bij de ontwikkeling van het boeddhisme heeft de kloostergemeenschap een belangrijke rol gespeeld.
    10. De vier nobele waarheden van het boeddhisme omvatten:

a. Het leven van de mens wordt gekenmerkt door lijden.

b. Het lijden wordt veroorzaakt door de gehechtheid.

c. Het lijden kan worden overwonnen door te geraken in een staat van

    niet-gehechtheid.

d. Er is een weg naar de opheffing van het lijden: het volgen van het pad van de

    achtvoudige waarheid.

  1.  
    1. Het pad van de achtvoudige waarheid omvat drie fasen: kennis en inzicht, ethisch gedrag en een juiste concentratie en levensinstelling.
    2. Het boeddhisme is in strike zin geen godsdienst. Er zijn wel argumenten om het boeddhisme een religie te noemen. Maar dan bedoelen we met religie niet zozeer de dienst aan God (‘godsdienst’) als wel het besef van transcendentie.