Paragraaf 5 Bestaat God?

5.4 Verdiepingsstof: het agnosticisme

Het agnosticisme is de opvatting die ervan uitgaat dat buiten de stoffelijke verschijnselen, niets met zekerheid gekend kan worden. Zeker God niet. Het agnosticisme is zich bewust van het feit dat het bestaan van God niet echt te bewijzen is. Maar ook het niet-bestaan van God is niet te bewijzen. Vandaar dat de agnost kiest voor een soort twijfel-positie: hij weet het niet. Het agnosticisme als theorie werd in de 19de eeuw in Engeland ontwikkeld.

Een beroemd agnost is Charles Darwin (1809-1882). Hij staat bekend als de grondlegger van de evolutietheorie. Darwin leefde in een tijd dat het christendom allesoverheersend was. Binnen het toenmalige christendom vond men dat God de natuur, de wereld en de mens volgens een bepaald plan had geschapen (scheppingstheologie).

Darwin had grote moeite met deze gedachte. Hij ontdekte dat de natuur zich volgens zuiver causaal (oorzaak-gevolg) mechanische wetten ontwikkelde. Dat wil zeggen dat er een ontwikkeling is van zeer eenvoudige vormen tot zeer gecompliceerde vormen van plantaardig, dierlijk en menselijk leven. Dit betekent onder andere dat dieren- en plantensoorten kunnen veranderen. Dit idee was in strijd met het bijbelse idee dat planten, dieren en mensen onafhankelijk van elkaar geschapen waren en ook onveranderlijk waren.

Darwin wees er ook op dat de mens verwant is aan de mensapen. Volgens hem hebben mensen en mensapen waarschijnlijk gemeenschappelijke voorouders. Ook de mens is een afstammeling van oudere en lagere levensvormen, net zoals de planten en de dieren. Ook de mens is veranderlijk naar lichaamsbouw en embryonale ontwikkeling. ‘De mens is niet het evenbeeld van God, maar van het dier’!

Darwin nam dus afstand van het christelijk-middeleeuwse idee van een wereldorde die gekenmerkt wordt door volmaaktheid, onveranderlijkheid en vooropgezette hiërarchische ordening. Darwin werd de Copernicus van de biologie genoemd, maar ook een tweede Galilei (1564-1642).

Beiden, Copernicus en Galilei, reikten natuurwetenschappelijke bewijzen aan voor het standpunt dat de aarde niet het centrum van het heelal was en dat de aarde om de zon draaide.

Evenals Galilei kreeg Darwin enorm veel kritiek te verwerken, vooral vanuit christelijke hoek. Hem werd atheïsme verweten. Toch kunnen we Darwin niet zonder meer een atheïst noemen. Vooral op het einde van zijn leven spreekt hij openlijk uit ‘agnost’ te zijn. Darwin ging wel uit van de evolutiegedachte, maar hij had geen verklaring voor het beginpunt van de evolutie. Hij kon dus niet natuurwetenschappelijk verklaren waar en hoe het evolutieproces begonnen was.