Paragraaf 7 Oefentoets bij dit hoofdstuk

Open vragen

1.    Bij het karakter gaat het om een combinatie van een aantal innerlijke eigenschappen. Deze combinatie bepaalt ook hoe een persoon met ¬ontwikkelingen in zijn omgeving omgaat. Geef daarvan een voorbeeld.
2.    Levensbeschouwing heeft een binnenkant en een buitenkant. Leg dit uit.
3.    Door je gezichtsuitdrukking kun je duidelijk maken hoe je over bepaalde zaken denkt. Leg dit uit.
4.    Een voorbeeld van een mensbeeld is: de mens is een vrij wezen. Leg dit uit.
5.    De mens is een geslachtelijk wezen. Leg dit uit en licht je antwoord toe.
6.    De mens is een sociaal wezen. Leg dit uit.
7.    De mens heeft een zelf-bewustzijn. Leg dit uit.
8.    Plato ging ervan uit dat de mens een ziel heeft. Welke idee had hij van de ziel?
9.    Welk mensbeeld had Thomas van Aquino?
10.    Hoe keek Locke aan tegen slavernij en privébezit?

Multiple-choice vragen: goed of fout

Geef aan of de volgende uitspraken goed of fout zijn. Let op: alleen ‘goed’ of ‘fout’ noteren!
1.    Bij het karakter gaat het om een combinatie van gedrag en algemeen voorkomen.
2.    Bij de buitenkant van de mens gaat het om het temperament van iemand.
3.    De Ramadan is een voorbeeld van een symbool.
4.    Het mensbeeld van het liberalisme: ieder mens is gelukkig.
5.    Voor de bevrediging van veel behoeften zijn mensen afhankelijk van andere mensen.
6.    De gender-identiteit bepaalt of hetero of homo bent.
7.    Justinianus was de oprichter van de Academie.
8.    Jean Paul Sartre was een filosoof tijdens de Verlichting.
9.    Sartre legde de basis voor de filosofie van het wezensdenken.
10.    De driften kunnen invloed uitoefenen op de persoonlijkheid van een mens.

Antwoorden

Open vragen
1.    Een voorbeeld: iemand die zuinig is, zal niet zo gauw iets nieuws kopen.
2.    De ideeën die mensen hebben over belangrijke zaken in het leven, kun je de binnenkant van levensbeschouwing noemen. Bij de buitenkant van levensbe¬schou¬wing gaat het om datgene wat zichtbaar is van levensbeschouwing in gedrag, kleding, rituelen, symbolen, etc.
3.    Aan iemands gezicht kun je vaak zien hoe hij zich voelt en hoe hij tegen bepaalde zaken aankijkt. De gezichtsuitdrukking van iemand zegt vaak meer over hoe zo iemand diep in zijn hart over iets of iemand denkt, dan datgene wat hij verbaal naar voren brengt. Een gezichtsuitdruk¬king kan ook misleidend werken: vrien¬delijk glimla¬chen, terwijl je er van binnen gruwelijk de pest in hebt!
4.    Dit is de opvatting van het liberalisme. Liber betekent: vrij. Wat er ook gebeurt, mensen behoren zelf te bepalen hoe ze willen leven. Uiteindelijk ben je zelf de baas over je eigen leven.
5.    Mensen zijn van het mannelijke of het vrouwelijke geslacht. Mensen hebben lichamelijke ¬kenmerken waarvan we zeggen: ‘mannelijk’ of ‘vrouwelijk’.
6.    De mens is voortdurend op andere mensen betrokken. De mens heeft andere mensen nodig om zelf mens te worden. Zonder omgang met andere mensen zou hij niet kunnen bestaan.
7.    De mens is zich bewust van zichzelf, ook van zijn eigen lichaam. De mens beschikt over een bepaald bewustzijn dat zich ervan bewust is dat hij bestaat, dat hij een lichaam heeft en dat er zelfs een hele wereld om hem heen is.
8.    De ziel bestaat al voor de geboorte. Typisch voor de ziel is dat zij heel veel kennis bij zich draagt. Nadat een mens is overleden, zal zijn ziel voortleven. De ziel kent geen begin en ook geen einde: zij is onsterfelijk. Omdat de ziel eeuwig is, staat hij ook helemaal los van de dood. In de ogen van Plato zijn geboorte en dood slechts incidenten in een steeds terugkerend proces.
9.    Thomas van Aquino ging ervan uit dat de mens een sociale natuur heeft: de mens is van nature op anderen aangewezen. Thomas had de overtuiging dat God die sociale natuur in de mens had gelegd.
10.    Locke wijst slavernij van de hand want hij vindt dat niemand het lichaam van een ander mag bezitten. Locke rechtvaardigt privébezit: de mens heeft recht op een stuk van de natuur en op goederen. Maar de neiging om te bezitten heeft zijn grenzen: je moet wel voldoende overlaten aan anderen.


Multiple-choice vragen: goed of fout
1f, 2f, 3f, 4f, 5g, 6f, 7f, 8f, 9f, 10g.