Paragraaf 6 Leerpunten bij dit hoofdstuk
1. Een mens heeft een binnenkant en een buitenkant.
2. De binnenkant wordt gevormd door een bepaald karakter en bepaalde overtuigingen, waaronder levensbeschouwelijke opvattingen.
3. Met ‘karakter’ bedoelen we de combinatie van vaste, innerlijke eigenschappen (kenmerken) van een persoon.
4. Levensbeschouwing heeft een binnenkant en een buitenkant.
5. Bij de buitenkant van mensen kun je denken aan allerlei vormen van gedrag zoals:
· het algemeen voorkomen
· je lichaamshouding
· symbolen en rituelen
· andere vormen van gedrag
6. Door de buitenkant maakt iemand duidelijk wie hij is, ook op levensbeschouwelijk gebied.
7. Een een mensbeeld is een samenhangend geheel van opvattingen over hoe mensen altijd en overal zijn en/of behoren te zijn.
8. De mens is een lichamelijk en geslachtelijk wezen, een sociaal wezen en een zelfbewust en levensbeschouwelijk wezen.
9. Plato ging ervan uit dat de mens ook een ziel heeft. Die ziel bestaat al voor de geboorte. Nadat een mens is overleden zal zijn ziel voortleven. De ziel kent geen begin en ook geen einde: zij is onsterfelijk.
10. Volgens Thomas van Aquino is de mens een sociaal wezen. Hij is door de Schepper bestemd om in gemeenschap met anderen te leven. De mens moet leven overeenstemming met Gods plan.
11. Volgens John Locke heeft de mens een aantal onvervreemdbare, natuurlijke rechten, zoals het recht op leven, het recht op vrijheid en het recht op bezit.
12. Voor Jean-Paul Sartre staat de menselijke vrijheid centraal. Eerst bestaat de mens en pas in dat bestaan ontwikkelt hij zijn wezen. Het wezen van de mens ligt dus niet vooraf vast.
13. Vanuit het determinisme is de mens bepaald door de geografische, biologische, sociale en de psychische omgeving.