Paragraaf 1 Werkvormen bij deel 2 Standpunt Havo/VWO
Affiche
Omschrijving: een biljet met een bepaalde boodschap. Een affiche wordt ergens opgehangen zodat het door de doelgroep gelezen en gezien kan worden. Men kan een onderverdeling maken in affiches met letters en beelden of combinaties daarvan.
Een affiche wordt ook wel poster genoemd.
Doel: het beïnvloeden van de houding, de mening en het gedrag van een bepaalde doelgroep met betrekking tot een bepaald onderwerp; het ontwikkelen van creatieve vermogens; het activeren van deelnemers.
Werkwijze:
1. De leraar vertelt over aard en doel van deze werkvorm.
2. Er dient een onderwerp gekozen te worden voor het affiche. Het kan ook zijn dat het onderwerp al is vastgesteld.
3. Er wordt nagedacht en gesproken over de boodschap op het affiche en over de vorm daarvan: de vlakverdeling, de kleuren, etc.
4. Er wordt eerst een schets op klein formaat gemaakt.
5. Vervolgens wordt het affiche ‘in het echt‘ gemaakt.
6. Eventueel vindt vermenigvuldiging van het affiche plaats en wordt het affiche verspreid opgehangen.
7. Tot slot kan deze werkvorm (het leerdoel, de voorbereiding, de uitvoering) geëvalueerd worden.
Bron: Het didactisch werkvormenboek, Hoogeveen, P. en Winkels, J., uitg. Van Gorcum Assen, ISBN 9789023240679.
Zie ook: Het groot werkvormenboek, Dirkse, S., Dirkse-Hulscher, S. & Talen, uitg. SDU Uitgevers, ISBN 9789052616131.
Beeldvertoning (film, dvd, etc.)
Omschrijving: het in een ruimte (bijvoorbeeld een lokaal of een aula) laten zien van een film, een documentaire of ander beeldmateriaal.
Doel: het informeren en/of motiveren van een klas over een bepaald onderwerp op een boeiende, beeldende manier, als deel van een leerproces.
Werkwijze:
1. Uitleg aan de klas over het doel van de beeldvertoning en eventueel geven van instructie.
2. Het vertonen aan de klas van de beelden: een film, een documentaire, een reportage, een soap, etc.
3. De nabespreking aan de hand van een aantal zaken dat betrekking heeft op het beeldmateriaal zelf en de doelstelling van het gebruikte materiaal.
4. Tot slot kan deze werkvorm (het leerdoel, de voorbereiding, de uitvoering en de nabespreking) geëvalueerd worden.
5. Zie ook: Het didactisch werkvormenboek, Hoogeveen, P. en Winkels, J., uitg. Van Gorcum Assen, ISBN 9789023240679. Het groot werkvormenboek, Dirkse, S., Dirkse-Hulscher, S. & Talen, uitg. SDU Uitgevers, ISBN 9789052616131.
Borddiscussie
Omschrijving: een schriftelijke discussie middels het bord of een flap.
Doel: elkaar inzichten, gevoelens of standpunten meedelen of daarvoor aandacht vragen. Iedereen mag opschrijven wat bij hem\\haar opkomt.
Werkwijze:
1. (boeken in de tas) Een startvraag wordt op het bord geschreven, bijvoorbeeld: ‘Dopinggebruik op een sportschool, mag dat?’ De leraar of een leerling geeft een toelichting.
2. Er worden groepjes gevormd.
3. De leraar of leerling wijst bij elke groep een gespreksvoorzitter aan, een notulist en een ‘woordvoerder’ (de bordschrijver). Steeds krijgen de groepen vier minuten om samen een reactie te bedenken, te bespreken en te formuleren. Ze kunnen rechtstreeks reageren op de vraag of reageren op wat al aan reacties op het bord staat. Bedoeling is dat iedereen zoveel mogelijk meedoet.
4. Vervolgens weer vier minuten voor nadenken, overleg en formuleren van een reactie. Wederom reacties op het bord, etc.
5. Nabespreking. Daarin kunnen onduidelijkheden aan de orde komen en kan een samenvatting van de discussie gegeven worden door de leraar.
6. Tot slot kan deze werkvorm (het leerdoel, de voorbereiding, de uitvoering en de nabespreking) geëvalueerd worden.
Bron: (bewerking van) Het didactisch werkvormenboek, Hoogeveen, P. en Winkels, J., uitg. Van Gorcum Assen, ISBN 9789023240679.
Zie ook: Het groot werkvormenboek, Dirkse, S., Dirkse-Hulscher, S. & Talen, uitg. SDU Uitgevers, ISBN 9789052616131.
Brainstormen
Omschrijving: een creativiteitstechniek waarbij op een vlotte manier ideeën over een bepaald onderwerp naar voren worden gebracht dan wel oplossingen voor een bepaald probleem ter sprake komen. Daarbij hebben alle deelnemers een bepaalde inbreng.
Het is niet toegestaan oordelen uit te spreken over de ideeën. Dat kan wel geschieden nadat alle ideeën naar voren zijn gebracht, in een volgende fase.
Het voordeel van brainstormen is dat het motiverend werkt: iedereen wordt betrokken bij een bepaald onderwerp. Brainstormen wordt ook wel ‘vrije associatie’ genoemd’.
Doel: het gezamenlijk – onbelemmerd - zoeken naar eerste antwoorden op een bepaalde vraag dan wel meerdere vragen, zodat in een vervolg naar de echt goede antwoorden kan worden gezocht; het activeren van de deelnemers; het bevorderen van creatief denken.
Werkwijze:
1. Instructie over doel en werkwijze van de brainstorm.
2. De leraar of de leerling geeft het onderwerp van de brainstorm aan (eventueel op het bord).
3. Vervolgens geven de leerlingen aan welke ideeën men heeft met betrekking tot het vraagstuk.
4. Deze ideeën worden genoteerd en er wordt vervolgens structuur in aangebracht.
5. Vervolgens kan er gesproken worden over de voor- en nadelen van de verschillende ‘oplossingen’ en kunnen er ook conclusies worden getrokken.
6. Er is een gespreksleider bij de voorgaande onderdelen.
7. Tot slot kan deze werkvorm (het leerdoel, de voorbereiding, de uitvoering en de nabespreking) geëvalueerd worden.
Het groot werkvormenboek, Dirkse, S., Dirkse-Hulscher, S. & Talen, uitg. SDU Uitgevers, ISBN 9789052616131. Zie ook: Het didactisch werkvormenboek, Hoogeveen, P. en Winkels, J., uitg. Van Gorcum Assen, ISBN 9789023240679.
Cartoon maken
Omschrijving: een humoristische tekening van een actuele situatie en/of een bekend persoon. Dit wordt ook wel genoemd een spotprent. Veel kranten en tijdschriften publiceren cartoons. In kranten gaat het vooral om politieke spotprenten.
Doel: het op een creatieve manier uiting geven aan je standpunt en ook het beïnvloeden van de houding, de mening en het gedrag van een bepaalde doelgroep met betrekking tot een bepaald onderwerp.
Werkwijze:
1. Instructie over doel en werkwijze van de opdracht.
2. De leerling bekijkt andere voorbeelden van cartoons.
3. De leerling bedenkt het idee en de vorm voor zijn cartoon. Daarbij denkt hij na over de boodschap, de vlakverdeling, de kleuren, etc.
4. De leerling maakt eerst enkele testcartoons en vervolgens de definitieve cartoon.
5. In een klassengesprek wordt de cartoon besproken en beoordeeld.
6. Tot slot kan deze werkvorm (het leerdoel, de voorbereiding, de uitvoering en de nabespreking) geëvalueerd worden.
Bron: (bewerking van) Het didactisch werkvormenboek, Hoogeveen, P. en Winkels, J., uitg. Van Gorcum Assen, ISBN 9789023240679.
Zie ook: Het groot werkvormenboek, Dirkse, S., Dirkse-Hulscher, S. & Talen, uitg. SDU Uitgevers, ISBN 9789052616131.
Collage
Omschrijving: een werkvorm waarbij uitgeknipte of uitgeprinte stukken papier – eventueel samen met bijgeschreven tekst - op een groot blanco vel papier worden geplakt. De gebruikte materialen kunnen zijn knipsels uit kranten en tijdschriften (tekst, foto\'s, advertenties), informatie van internet, foto\'s, tekeningen, etc.
Doel: het op een creatieve manier uiting geven aan je kennis en/of je standpunt over een bepaald onderwerp. Doel kan daarnaast ook zijn het beïnvloeden van de houding, de mening en het gedrag van een bepaalde doelgroep met betrekking tot een bepaald onderwerp.
Werkwijze:
1. De collage kan individueel en groepsgewijs gemaakt worden.
2. De leraar of een leerling geeft instructie over doel en werkwijze van de opdracht.
3. De leerlingen voeren de opdracht uit (vaak al thuis) waarbij ze beginnen met het goed nadenken over inhoud en vorm van de collage.
4. In een klassengesprek wordt de cartoon besproken en beoordeeld.
5. Tot slot kan deze werkvorm (het leerdoel, de voorbereiding, de uitvoering en de nabespreking) geëvalueerd worden.
Zie ook: Het didactisch werkvormenboek, Hoogeveen, P. en Winkels, J., uitg. Van Gorcum Assen, ISBN 9789023240679. En: Het groot werkvormenboek, Dirkse, S., Dirkse-Hulscher, S. & Talen, uitg. SDU Uitgevers, ISBN 9789052616131.
Debat
Omschrijving: een discussievorm met een competitie-element waarbij het er omgaat het debat te winnen. Het is de bedoeling een stelling te verdedigen of juist te bestrijden. Kenmerken van het debat: een stelling,voor- en tegenstanders van die stelling, een debatleider, spreektijden en spreekvolgorde, een onafhankelijke partij die beslist wie het betreffende debat gewonnen heeft. Dit kan een professionele jury zijn of een publieksjury.
Doel: meer kennis krijgen over een bepaald onderwerp; opinievorming; verbeteren van de vaardigheden om te argumenteren en te presenteren (ook met lichaamstaal).
Werkwijze: er zijn verschillende debatvormen.
1. In het klassieke debat strijden de deelnemers - na loting - als voor- en tegenstanders over een stelling. Ze krijgen daarvoor gelijke spreektijd en mogen elkaar onderbreken (interrumperen). Uiteindelijk beoordeelt een jury de twee deelnemers en wijst een winnaar aan. De jury beoordeelt op basis van inhoud, strategie en stijl van debatteren.
2. Op deze klassieke debatvorm kan gevarieerd worden wat betreft het aantal deelnemers aan het debat. Het is bijvoorbeeld mogelijk meer voor- en ¬tegenstanders tegen elkaar te laten debatteren. Ook is het mogelijk - zoals bij het tv-programma ‘Het Lagerhuis’ - twintig vaste debaters te laten debatteren.
3. Ook kan gevarieerd worden wat betreft voorbereiding: een debat is mogelijk met of zonder voorbereiding.
4. Variatie is ook mogelijk wat betreft standpunt: in het klassieke debat moet je elk standpunt kunnen verdedigen ook als het niet jouw eigen standpunt is! In het klassieke debat gaat het niet ging om de waarheid te vinden maar om de kunst van het debatteren en het winnen van een debat. Het is ook mogelijk te debatteren vanuit je eigen standpunt. Dat gebeurde bijvoorbeeld in het tv-programma ‘Het Jongeren-Lagerhuis’.
5. Bij elk debat is er een voorzitter met de volgende taken:
- hij opent het debat door een stelling te presenteren. Hij kan deze stelling op verschillende manier inleiden: door te wijzen op de actualiteit van het vraagstuk achter de stelling; door een kort gesprek te voeren met een voor- of tegenstander van de stelling; door het woord te geven aan een opinion leader die een bepaalde standpunt inneemt in het debat over de stelling; door een rollenspel of een stukje film of dvd.
- hij heeft de leiding over het debat;
- hij geeft de debaters steeds het woord;
- hij bewaakt dat de debaters evenveel beurten en kansen krijgen;
- hij houdt de spreektijden in de gaten;
- hij ziet er op toe dat de debaters zich aan de stelling houden en niet teveel uitweiden;
- hij ziet toe op de debatdiscipline en grijpt waar nodig in (steeds één debater aan het woord!);
- hij vraagt debaters om toelichting als zaken niet helder zijn;
- hij stimuleert dat debaters respectvol met elkaar omgaan;
- hij sluit het debat af.
6. Tot slot kan deze werkvorm (het leerdoel, de voorbereiding, de uitvoering) geëvalueerd worden.
Discussie
Omschrijving: is een vorm van bespreking, zoals een gesprek of andere vorm van communicatie, tussen twee of meer partijen over een bepaald onderwerp, waarbij de partijen elkaar van een bepaald standpunt proberen te overtuigen.
Met behulp van argumenten proberen de partijen elkaar te overtuigen om uiteindelijk tot een conclusie te komen waar alle partijen het mee eens zijn. Tijdens een discussie kunnen een of meer partijen van mening veranderen (in een debat blijven partijen juist bij hun standpunt).
Een discussie kan mondeling zijn maar ook schriftelijk.
Om te zorgen voor een goed verloop van een discussie is het slim om een discussieleider aan te wijzen.
Doel: stimuleren van meningsvorming; leren luisteren en spreken.
Werkwijze:
1. De leraar en/of de leerlingen stellen het onderwerp van de discussie vast.
2. (eventueel is er ruimte voor voorbereiding).
3. De leerlingen gaan met elkaar in discussie over het onderwerp.
4. De leraar of een leerling leidt de discussie:
- hij heeft de leiding over de discussie;
- hij geeft de deelnemers steeds het woord;
- hij bewaakt dat alle deelnemers hun inbreng kunnen hebben;
- hij ziet er op toe dat de deelnemers zich aan het onderwerp houden en niet teveel uitweiden;
- hij ziet toe op de gespreksdiscipline en grijpt waar nodig in (steeds één persoon aan het woord!);
- hij vraagt deelnemers om toelichting als zaken niet helder zijn;
- hij stimuleert dat deelnemers respectvol met elkaar omgaan;
- hij sluit de discussie af.
5. Tot slot kan deze werkvorm (het leerdoel, de voorbereiding en de uitvoering) geëvalueerd worden.
DVD-maken
Omschrijving: de leerlingen maken een DVD met daarop beelden en geluid over een bepaald onderwerp.
Doel: het informeren van anderen (vaak medeleerlingen en/of de docent) over een bepaald onderwerp.
Werkwijze:
1. De leraar (of de leerling) communiceert het leerdoel van deze werkvorm.
2. De leraar (of de leerling) stelt het onderwerp vast van de DVD.
3. De leerling (en) bereidt zich voor op de DVD-presentatie door bepaalde zaken te bestuderen en te onderzoeken.
4. De leerling (en) ontwerpt de inhoud van de DVD.
5. De leerling (en) communiceert de inhoud van de DVD aan medeleerlingen dan wel docent.
6. Nabespreking van de DVD waarbij steeds ook wordt bekeken in hoeverre de leerdoelen gerealiseerd zijn,
7. Tot slot kan deze werkvorm (het leerdoel, de voorbereiding, de uitvoering en de nabespreking) geëvalueerd worden.
Enquête
Omschrijving: een manier van onderzoek doen, waarbij gebruik wordt gemaakt van een vragenlijst, die aan meerdere personen wordt voorgelegd. Het onderzoek kan gaan om feiten en/of meningen. Uit de onderzoeksgegevens (het gemiddelde) kan een uitslag worden opgemaakt. Meestal is een enquête anoniem.
Doel: inzicht krijgen in het gedrag van een bepaalde doelgroep dan wel hoe die doelgroep denkt over een of meer onderwerpen.
Werkwijze:
1. De leraar of een leerling geeft instructie over doel en werkwijze van de werkvorm
2. De leraar (of de leerling) stelt het onderwerp vast van de enquête.
3. De leerling (en) bereidt zich voor op de enquête door bepaalde zaken te bestuderen en te onderzoeken.
4. De leerling (en) ontwerpt de enquête.
5. De leerling (en) voert de enquête uit.
6. De leerling (en) verzamelt de antwoordgegevens, verwerkt deze, stelt conclusies op naar aanleiding van deze gegevens en legt dit neer in een verslag.
7. De leerling (en) presenteert de onderzoeksgegevens van de enquête aan een bepaalde doelgroep waarbij eventueel een gesprek ontstaat over deze resultaten.
8. Tot slot kan deze werkvorm (het leerdoel, de voorbereiding, de uitvoering en de nabespreking) geëvalueerd worden.
Excursie
Omschrijving: een door de leraar en/of leerlingen voorbereide reis naar een buitenschoolse leerplaats.
Doel: meer inzicht krijgen in een bepaald onderwerp, vooral in de
praktijkcomponenten van het onderwerp.
Werkwijze:
1. De leraar en/of de leerlingen stellen het onderwerp en het excursiedoel vast.
2. De excursie wordt voorbereid: wat betreft inhoud en wat betreft organisatie.
3. De excursie vindt feitelijk plaats.
4. Tot slot kan deze werkvorm (het leerdoel, de voorbereiding, de uitvoering) geëvalueerd worden.
Foto’s maken
Omschrijving: foto’s maken in verband met een bepaald onderwerp (bv. reclame, je eigen buurt, het milieu, etc.) en deze gebruiken in het leerproces.
Doel: meer inzicht krijgen in een bepaald onderwerp en meer gevoelig worden voor ‘beeldtaal’.
Werkwijze:
1. De leraar of een leerling geeft instructie over doel en werkwijze van de opdracht.
2. De leerling maakt een plan over hoe hij het onderwerp door middel van foto’s ‘in beeld wil brengen’.
3. De leerling treft voorbereidingen voor zijn fotoactiviteiten.
4. De leerlingen maakt de foto’s, verwerkt ze digitaal en zorgt ervoor dat ze beschikbaar komen voor het leerproces.
5. In de klas worden de foto’s bekeken en besproken tegen de achtergrond van de leerdoelen die verbonden zijn aan deze werkvorm.
6. Tot slot kan deze werkvorm (het leerdoel, de voorbereiding, de uitvoering) geëvalueerd worden.
Groepswerk
Omschrijving: het gezamenlijk werken in een groep aan een bepaalde opdracht of een project in en soms ook buiten de klas.
Doel: in een (vaak kleine) groep werken (samen) werken om een bepaalde opdracht of een project goed uit te voeren.
Werkwijze:
1. Zorg er voor dat tijdens het groepswerk de tafels en stoelen zo staan dat iedereen goed kan mee doen: dat iedereen elkaar goed kan zien en verstaan.
2. Tijdens de besprekingen in de groep houdt iedereen zich zoveel mogelijk aan de tien gouden tips voor levensbeschouwelijke communicatie (zie par. 6 van hoofdstuk 1 van Standpunt deel 2). Dat betekent dus dat je elkaar laat uitpraten, dat je goed naar elkaar luistert en dat je redenen geeft voor een standpunt, etc.
3. Zorg ervoor dat er bij elke bijeenkomst een gespreksleider is. Wanneer je de rol van gespreksleider laat rouleren, krijgt iedereen ook de kans om te leren wat een gespreksleider moet doen. De gespreksleider heeft een aantal bijzondere taken:
a. Hij/zij maakt een lijst van punten die besproken moeten worden. De gespreksleider doet een voorstel voor een volgorde van punten de besproken moeten worden (agendavoorstel). De groepsleden doen voorstellen tot aanvulling of wijziging van de agenda. Vervolgens wordt de definitieve agenda vastgesteld.
b. De gespreksleider zorgt er voor dat de punten op de agenda een voor een worden afgewerkt. Ook bewaakt hij/zij dat er niet te veel afgeweken wordt van een agendapunt dat op een bepaald moment aan de orde is.
c. De gespreksleider bewaakt dat alle groepsleden voldoende aan bod komen in de bespreking.
d. De gespreksleider zorgt er - samen met de andere groepsleden - voor dat er een plan van aanpak gemaakt wordt en dat de taken in de groep goed verdeeld worden. Door taken te verdelen heeft elk groepslid minder werk. Ook kun je - door taken te verdelen - rekening houden met de dingen waar elk groepslid het beste in is of wat hij of zij leuk vindt om te doen.
e. De gespreksleider zorgt er - samen met de andere groepsleden - voor dat ieder kennis neemt van elkaars werk en dat het werk ook besproken wordt in de groep. Suggesties tot verbetering kunnen aanleiding zijn het werk te verbeteren. Taken verdelen in een groep is dus prima maar zorg er voor dat je het werk wat gedaan is, bespreekt met de hele groep.
f. De gespreksleider heeft extra aandacht voor de sfeer in de groep. Groepsleden zelf - of de gespreksleider - kunnen aandacht vragen voor problemen in de samenwerking tussen groepsleden.
4. Tot slot kan deze werkvorm (het leerdoel, de voorbereiding, de uitvoering) geëvalueerd worden.
Huiswerk
Omschrijving: leerlingen die buiten de les om bezig zijn met leren en opdrachten maken, verbonden met het onderwijsaanbod op school.
Doel: het beter beheersen van de leerstof van de verschillende vakken op school.
Werkwijze:
(we beschrijven hier de HAVLOT-methode voor ‘leerhuiswerk’)
1. Heel Algemeen overzicht: bekijk de grote lijnen van de stof (denk aan indeling stof, kopjes, schema’s en overzichten).
2. Vragen stellen aan je zelf; waar gaat de stof over? Weke vragen zou de leraar kunnen stellen? etc.
3. Lees de tekst nauwkeurig (van a to z): onderstreep belangrijke dingen, plaats kernwoorden in de kantlijn, zoek moeilijke woorden op, etc.
4. Overhoor jezelf.
5. Totaal overzien: loop alles nog een keer door.
Bron: Het didactisch werkvormenboek, Hoogeveen, P. en Winkels, J., Uitg. Van Gorcum Assen, ISBN 9023231252, blz. 183, 184.
Ingezonden stuk
Omschrijving: je schrijft een reactie op een krantenartikel, een artikel in een tijdschrift of een tekst op internet.
Doel: het vormen van een eigen mening; uiting geven aan je eigen mening; leren je eigen mening te verwoorden, etc.
Werkwijze:
1. De leraar of een leerling geeft instructie over doel en werkwijze van de opdracht.
2. De leerlingen lezen het artikel goed, ze denken er over na, ze beraden zich op hun eigen mening.
3. De leerling maakt een opzet van de structuur voor een ingezonden stuk: een soort bouwplan met inleiding, kern en afsluiting met conclusie.
4. De leerling schrijft het ingezonden stuk helemaal uit.
5. De leerling legt het voor aan de leraar die er commentaar op geeft.
6. De leerling leest het voor aan de klas en het wordt vervolgens besproken.
7. Eventueel stuurt de leerling het ingezonden stuk in naar de redactie.
8. Tot slot kan deze werkvorm (het leerdoel, de voorbereiding, de uitvoering) geëvalueerd worden.
Interview
Omschrijving: een gesprek waarbij een of meerdere personen worden ondervraagd door een of meerdere personen. Ook wel vraaggesprek genoemd. Het is een methode om een persoon systematisch kennis van een ander te laten vergaren.
Doel: inzicht krijgen in hoe een bepaalde persoon op bepaalde gebieden leeft of hoe hij of zij aankijkt tegen bepaalde zaken (die te maken hebben met het onderwerp waar men in de klas mee bezig is).
Werkwijze:
1. De leraar of een leerling geeft instructie over doel en werkwijze van de opdracht.
2. De leerling (en) bereidt zich voor op het interview: hij of zij denkt na over wie er geïnterviewd zou moeten worden, waarom, over de vragen die gesteld zouden moeten worden, of het open of geloten vragen moeten zijn, en hoe het interview zal plaats vinden (schriftelijk, digitaal, mondeling, etc.).
3. De leerling maakt een afspraak met de te interviewen persoon.
4. Het interview vindt plaats.
5. De leerling maakt een verslag van het interview.
6. In de les wordt het interview besproken en/of beoordeeld door de leraar.
7. Eventueel kan deze werkvorm (het leerdoel, de voorbereiding en de uitvoering) geëvalueerd worden.
Zie ook: Het didactisch werkvormenboek, Hoogeveen, P. en Winkels, J., uitg. Van Gorcum Assen, ISBN 9789023240679. En: Het groot werkvormenboek, Dirkse, S., Dirkse-Hulscher, S. & Talen, uitg. SDU Uitgevers, ISBN 9789052616131.
Kennismakingspel
Omschrijving: een spel dat er aan bijdraagt dat betrokkenen elkaar beter leren kennen en goed met elkaar kunnen samenwerken.
Doel: elkaar leren kennen; een goede onderlinge sfeer krijgen; een goed leerklimaat creëren.
Werkwijze: er zijn vele kennismakingspelen: naamkaartjes, naamrebus, levende kwartetten, portretten raden, vragenspel, rondvraag, beeldcollage, etc.
Zie ook: Het didactisch werkvormenboek, Hoogeveen, P. en Winkels, J., uitg. Van Gorcum Assen, ISBN 9789023240679. En: Het groot werkvormenboek, Dirkse, S., Dirkse-Hulscher, S. & Talen, uitg. SDU Uitgevers, ISBN 9789052616131.
Kijkdoos
Omschrijving: een (schoenen)doos waarin een voorstelling van figuurtjes is gemaakt. Dit is op een zodanige manier gebeurd dat deze te bekijken is door een gat in de zijkant van de doos. De doos is afgedekt met lichtdoorlatend (gekleurd) papier.
Doel: het op een expressieve manier communiceren van bepaalde informatie.
Werkwijze:
1. De leraar geeft aan wat het doel en de werkwijze is van deze werkvorm.
2. Stel het thema vast dat je wilt gebruiken bij deze werkvorm.
3. Oriënteer je op het thema (welke informatie en beelden wil je communiceren via de kijkdoos?).
4. Oriënteer je op de vorm en de materialen die je nodig hebt.
5. Ontwerp de kijkdoos.
6. Presenteer de kijkdoos aan de afgesproken doelgroep.
7. Eventueel kan deze werkvorm (het leerdoel,de voorberiding en de uitvoering) geëvalueerd worden.
Klassengesprek
Omschrijving: een gestructureerd gesprek tussen de leerlingen en de leraar, onder leiding van de leraar (of een leerling), waarbij gesproken wordt over bepaalde aspecten van de stof, dan wel het leerproces.
Doel: leren luisteren; leren spreken; kennis maken met feiten, opvattingen, gevoelens en ervaringen (van anderen); gemeenschappelijkheid ervaren en aldus de groepsband versterken.
Werkwijze:
1. De leraar geeft aan wat het doel en de werkwijze is van deze werkvorm.
2. De leraar geeft informatie over het onderwerp en zorgt dat het gesprek op gang komt.
3. De leerlingen luisteren en reageren op elkaar (waarbij steeds Ä—Ä—n leerling aan het woord is), waarbij de leraar ook gesprekspartner is en als het nodig is het gesprek in goede banen leidt.
4. Tot slot kan de leraar het klassengesprek afronden door de belangrijkste aspecten uit het gesprek samen te vatten en te verbinden met de leerdoelen.
5. Eventueel kan het klassengesprek (het leerdoel en de uitvoering) geëvalueerd worden.
Kwartetspel
Omschrijving: een kaartspel waarin getracht moet worden zoveel mogelijk kwartetten (vier bij elkaar horende kaarten) te verzamelen.
Kwartet wordt in het algemeen met speciaal voor het betreffende kwartetspel gemaakte kaarten, vaak rond een bepaald thema, gespeeld. Een kwartetspel bestaat uit een veelvoud van vier kaarten (kwartetten), maar niet ieder kwartetspel bestaat hetzelfde aantal kaarten. Het aantal kwartetten in een spel varieert: meestal zijn het er 8 tot 20.
Doel: meer kennis verkrijgen over een bepaald onderwerp; ontwikkelen van creatieve vermogens.
Werkwijze:
1. De leraar of een leerling geeft instructie over doel en werkwijze van de opdracht.
2. Het onderwerp wordt opgedeeld in een aantal rubrieken.
3. De leerlingen maken in groepen een kwartetspel van afzonderlijke rubrieken van het onderwerp. Daarbij plaatsen ze de rubrieken aan de bovenkant van de kaarten en onderaan steeds de naam van de beeltenis.
4. De leerlingen spelen het kwartetspel.
5. Tot slot kan deze werkvorm (het leerdoel, de voorbereiding, de uitvoering) geëvalueerd worden.
Levensverhaal
Omschrijving: beschrijf je eigen persoonlijke geschiedenis (daarbij schrijven kan ook gedacht worden aan land, plaats, gezin, buurt, school, geloof, belangrijke ervaringen en rituelen waaraan is meegedaan, hoogte- en dieptepunten, kijk op het leven, etc.).
Doel: toepassing van het begrip levensbeschouwing, levensvragen, bestaanservaringen, op de eigen persoon; ontwikkeling van de schrijfvaardigheden; creatieve vaardigheden verder ontwikkelen.
Werkwijze:
1. De leraar geeft aan wat het doel en de werkwijze is van deze werkvorm.
2. De leerling bereidt de opdracht voor door er over na te denken, er over te praten en een opzet te maken.
3. De leerling schrijft het verhaal uit.
4. De leerling presenteert het verhaal aan de doelgroep.
5. Tot slot kan deze werkvorm (het leerdoel, de voorbereiding, de uitvoering) geëvalueerd worden.
Onderwijsleer-gesprek
Omschrijving: de leraar laat de leerling aan de hand van een reeks gespreksvragen een leerweggesprek afleggen. De leerling heeft het gevoel dat het zelf de voortgang maakt.
Doel: meer inzicht krijgen in bepaalde stof; meer gestructureerd kunnen denken over bepaalde leerstof; betrokkenheid bij de leerstof realiseren.
Werkwijze:
1. De leraar geeft aan wat het doel en de werkwijze is van deze werkvorm.
2. De leraar stelt een reeks vragen die precies de voortgang van een redenering of een informatieve tekst volgt.
3. Steeds laat hij de leerling een antwoord formuleren.
4. De leraar onthoudt zich van uitleg maar laat de leerling de gewenste antwoorden vinden.
Zie ook: www.emmausinstituut.be/commedia/
Pantomime
Omschrijving: een toneelstuk waarin een of meerdere leerlingen een situatie of verhaal zonder spraak uitbeelden. Alleen de handen