Paragraaf 3 Zes groepen levensvragen - Ben jij bot?

Vraag 1

Je vriend(in) heeft nieuwe kleren aan. Jij vindt ze helemaal niet kunnen. Wat zeg je?

1. Ik roep enthousiast: ‘Goh wat zie jij er leuk uit!’
2. Ik doe of ik niet zie dat hij/zij nieuwe kleren aanheeft.
3. Ik zeg: ‘Zo ga ik met jou niet over straat!’

Vraag 2

Een oude mevrouw komt met een volle plastic tas uit de groentewinkel. Als ze net de deur uit is, begeeft de tas het en rollen de sinaasappels over de stoep. Wat doe je?

1. Ik begin keihard te lachen en roep: ‘Pech, hè oudje!’
2. Ik snel te hulp.
3. Ik schiet in de lach, maar zet meteen daarna een bezorgd gezicht op.

Vraag 3

Een meisje in je klas heeft heel veel last van jeugdpuisten. Wat doe je?

1. Niks, ik vind het vervelend voor haar.
2. Ik geef haar met haar verjaardag een grote pot crème tegen puisten.
3. Ik blijf zover mogelijk van haar vandaan. Met een dergelijke puistenkop wil ik niet gezien worden!

Vraag 4

Voor je verjaardag krijg je van je oma een foeilelijke mok. Wat doe je?

1. Ik zeg dat ik het een erg leuk cadeau vind, maar dat ik al heel veel mokken heb. En heeft ze misschien het bonnetje nog?
2. Zodra ik hem heb uitgepakt laat ik hem, zogenaamd per ongeluk, uit mijn handen vallen.
3. Ik zeg wat er in me op komt bij het zien van die mok: ‘Afschuwelijk’.

Vraag 5

Je broer heeft voor het eerst een vriendin. Jij vindt haar niet leuk. Wat zeg je?

1. Ik zeg: ‘Kon je niks beters krijgen?’
2. Ik prijs haar het graf in.
3. Ik zeg: ‘Het is mijn type niet, maar ik hoop dat je erg gelukkig met haar wordt’.

Vraag 6

Tijdens de gymles valt een klasgenoot uit de ringen. Wat doe je?

1. Ik ga hem, samen met een paar klasgenoten, uit staan lachen.
2. Ik vraag of hij zich pijn heeft gedaan.
3. Ik zeg tegen de leraar dat hij beter op moet letten bij de ringen.