Paragraaf 6 Oefentoets bij dit hoofdstuk
Open vragen
1. Geef aan waar je het christendom tegenkomt in het dagelijks leven (minimaal vijf punten).
2. Hoe is het christendom ontstaan?
3. Wat was de aanleiding voor de Reformatie?
4. Wat is ontkerkelijking?
5. Geef een uitleg van de zin: \'De mens is geschapen naar Gods beeld’.
6. Wat zijn natuurgodsdiensten? Geef een uitgebreide toelichting op je antwoord.
7. Waarom waren de leerlingen (discipelen of apostelen) onder de indruk van Jezus?
8. Veel christenen hebben in de geschiedenis geprobeerd de idealen van Jezus in de praktijk te brengen. Geef kernachtig aan om welke idealen het dan gaat.
9. De evangelies verschillen van elkaar. Geef twee verklaringen.
10. Wat houden de sacramenten in van: a. Het vormsel en b. Boete en verzoening.
11. Wat is kerstmis en noem enkele kerstgebruiken.
12. Welke vorm heeft een kerkgebouw meestal?
Multiple-choice vragen: goed of fout
Geef aan of de volgende uitspraken goed of fout zijn. Let op: alleen ‘goed’ of ‘fout’ noteren!
1. Een belangrijk christelijk uitgangspunt is het geloof dat de dood het einde is van alle leven.
2. TeNaCH is ander woord voor christelijke Bijbel.
3. De eerste grote kerkscheuring speelt in de 10-de eeuw.
4. De verzuiling begint eind 18-de eeuw.
5. Volgens het christendom is de mens onsterfelijk.
6. Volgens een christen moet je als mens je arme medemens helpen.
7. Vooral de christenen in de middeleeuwen hadden een cyclische tijdsopvatting.
8. Jezus leefde in de tweede helft van de tweede eeuw.
9. Thora betekent ‘wijsheid’.
10. De Bijbel is geschreven door Jezus van Nazareth, Marcus, Lucas en Johannes.
11. Joden noemen hun paasfeest: Pesach.
12. Het lange gedeelte waar de gelovigen zitten in een kerk, wordt het ‘schip’ genoemd.
1. Geef aan waar je het christendom tegenkomt in het dagelijks leven (minimaal vijf punten).
2. Hoe is het christendom ontstaan?
3. Wat was de aanleiding voor de Reformatie?
4. Wat is ontkerkelijking?
5. Geef een uitleg van de zin: \'De mens is geschapen naar Gods beeld’.
6. Wat zijn natuurgodsdiensten? Geef een uitgebreide toelichting op je antwoord.
7. Waarom waren de leerlingen (discipelen of apostelen) onder de indruk van Jezus?
8. Veel christenen hebben in de geschiedenis geprobeerd de idealen van Jezus in de praktijk te brengen. Geef kernachtig aan om welke idealen het dan gaat.
9. De evangelies verschillen van elkaar. Geef twee verklaringen.
10. Wat houden de sacramenten in van: a. Het vormsel en b. Boete en verzoening.
11. Wat is kerstmis en noem enkele kerstgebruiken.
12. Welke vorm heeft een kerkgebouw meestal?
Multiple-choice vragen: goed of fout
Geef aan of de volgende uitspraken goed of fout zijn. Let op: alleen ‘goed’ of ‘fout’ noteren!
1. Een belangrijk christelijk uitgangspunt is het geloof dat de dood het einde is van alle leven.
2. TeNaCH is ander woord voor christelijke Bijbel.
3. De eerste grote kerkscheuring speelt in de 10-de eeuw.
4. De verzuiling begint eind 18-de eeuw.
5. Volgens het christendom is de mens onsterfelijk.
6. Volgens een christen moet je als mens je arme medemens helpen.
7. Vooral de christenen in de middeleeuwen hadden een cyclische tijdsopvatting.
8. Jezus leefde in de tweede helft van de tweede eeuw.
9. Thora betekent ‘wijsheid’.
10. De Bijbel is geschreven door Jezus van Nazareth, Marcus, Lucas en Johannes.
11. Joden noemen hun paasfeest: Pesach.
12. Het lange gedeelte waar de gelovigen zitten in een kerk, wordt het ‘schip’ genoemd.
Antwoorden
Open vragen
1. Voorbeelden:
- Allerlei voornamen die afgeleid zijn van belangrijke christelijke figuren: Jan (Johannes), Thijs (Mattheüs), etc.
- De waarde die wij hechten aan het menselijk leven, wat onder andere tot uitdrukking komt in een afwijzing van martelen.
- De uitgebreide manier waarop christelijke feesten als Kerstmis en Pasen gevierd worden.
- De landelijke zondagen.
- Het ‘God zij met ons’ op de rand van de Nederlandse euromuntstukken.
- Scholen met een katholieke of protestantse identiteit.
- Katholieke Radio Omroep, Evangelische Omroep, etc.
2. Jezus is een jood en wordt door omstanders (net zoals Jezus ook joden) gezien als de Messias. Hij kwam op voor mensen die het moeilijk hadden (zieken, armen, slaven, etc.) en sprak over het Rijk van God, dat spoedig zou komen. Jezus had aanhangers en volgelingen maar ook vijanden: de joodse leiders en ook de Romeinse bezetters. Door de laatsten werd hij gevangen genomen, ter dood veroordeeld en gekruisigd. Volgens de Bijbel is Jezus na zijn dood opgestaan en naar de hemel (bij God de Vader) gegaan (de Hemelvaart). De leerlingen van Jezus waren er toen van overtuigd dat hij de Messias was en vonden dat de leer en de praktijk van Jezus navolging verdiende. Zo ontstond het christendom.
3. Aanleiding voor deze afsplitsing van de katholieke kerk waren zaken als het verplichte celibaat, de rol van de paus, de rijkdom van de kerk en de aflatenhandel (het afkopen van je zonden). Luther en Calvijn vonden dat kerkelijke zaken belangrijker waren geworden dan het woord van God, dat te vinden is in de Bijbel. Ze waren het daar niet mee eens.
4. In de laatste decennia zien we dat steeds minder mensen lid zijn van of betrokken bij de kerk en dat noemen we ontkerkelijking.
5. In het scheppingsverhaal in de Bijbel staat dat God de mens geschapen heeft: ‘De mens is geschapen naar het beeld van God!’ Dat moet je niet letterlijk nemen, maar je moet wél begrijpen wat ermee bedoeld wordt. In de kern gaat het erom dat de mens een belangrijke plaats heeft maar ook een grote verantwoordelijkheid. Hij heeft een belangrijke taak op aarde en hoort die taak goed in te vervullen: hij moet een goed mens zijn. Net zoals God moet de mens liefdevol, rechtvaardig en hulpvaardig zijn.
6. Godsdiensten die gericht zijn (waren) op natuurlijke verschijnselen zoals donder, bliksem, regen en wind. De natuur zorgt vaak voor rampen en ziekten, zonder dat de mens er iets aan kan doen. Om grip te krijgen op zijn angsten en verklaringen te vinden voor het onbekende, dicht de natuurmens de natuur een Goddelijke status toe. Hij probeert de goden gunstig te stemmen door ze te aanbidden, waarbij rituelen een belangrijke rol spelen.
7. Zij waren geraakt door zowel de ideeën van Jezus als door zijn handelen. Jezus onderwees hen over de joodse heilige boeken, met name de TeNaCH (door christenen later het ‘Oude Testament’ genoemd). Jezus maakte in zijn prediking veel gebruik van gelijkenissen (vergelijkingen) die voor eenvoudige mensen goed te begrijpen waren.
8. Idealen van liefde en broederschap.
9. De onderlinge verschillen zijn ook voor een deel te verklaren doordat de evangelisten voor verschillende groepen mensen schreven. Zo schreef Mattheüs vooral voor joodse christenen en Marcus voor christenen van de stad Rome. De evangelies weerspiegelen dus ook een beetje wat er leefde binnen de plaatselijke christelijke gemeenschap waarbinnen ze ontstonden. De vier evangelisten deden hun schrijfwerk naast hun normale werk. Zo was Mattheüs belastingambtenaar (tollenaar), Lucas arts en Marcus helper van Paulus en van Petrus.
10. a. Dit is een ritueel ter bevestiging van de doop, maar wel op een leeftijd dat jonge mensen zelfstandig keuzes kunnen maken. b. Tijdens dit ritueel betuigt de gelovige katholiek spijt over de dingen die hij fout heeft gedaan (zonden) en ontvangt hij vergeving van de priester in naam van Jezus (absolutie). Vervolgens maakt hij zijn misstappen weer goed (penitentie). Vroeger sprak men over de biecht.
11. Kerstmis is het feest ter herdenking van de geboorte van Jezus. Het wordt gevierd op 25 december. Enkele kerstgebruiken zijn het zingen van kerstliederen en het plaatsen van een kerststal en/of kerstboom in kerk of huiskamer.
12. Een kerk heeft meestal de vorm van een kruis.
Multiple-choice vragen: goed of fout
1f, 2f, 3f, 4f, 5g, 6g, 7f, 8f, 9f, 10f, 11g, 12g.
1. Voorbeelden:
- Allerlei voornamen die afgeleid zijn van belangrijke christelijke figuren: Jan (Johannes), Thijs (Mattheüs), etc.
- De waarde die wij hechten aan het menselijk leven, wat onder andere tot uitdrukking komt in een afwijzing van martelen.
- De uitgebreide manier waarop christelijke feesten als Kerstmis en Pasen gevierd worden.
- De landelijke zondagen.
- Het ‘God zij met ons’ op de rand van de Nederlandse euromuntstukken.
- Scholen met een katholieke of protestantse identiteit.
- Katholieke Radio Omroep, Evangelische Omroep, etc.
2. Jezus is een jood en wordt door omstanders (net zoals Jezus ook joden) gezien als de Messias. Hij kwam op voor mensen die het moeilijk hadden (zieken, armen, slaven, etc.) en sprak over het Rijk van God, dat spoedig zou komen. Jezus had aanhangers en volgelingen maar ook vijanden: de joodse leiders en ook de Romeinse bezetters. Door de laatsten werd hij gevangen genomen, ter dood veroordeeld en gekruisigd. Volgens de Bijbel is Jezus na zijn dood opgestaan en naar de hemel (bij God de Vader) gegaan (de Hemelvaart). De leerlingen van Jezus waren er toen van overtuigd dat hij de Messias was en vonden dat de leer en de praktijk van Jezus navolging verdiende. Zo ontstond het christendom.
3. Aanleiding voor deze afsplitsing van de katholieke kerk waren zaken als het verplichte celibaat, de rol van de paus, de rijkdom van de kerk en de aflatenhandel (het afkopen van je zonden). Luther en Calvijn vonden dat kerkelijke zaken belangrijker waren geworden dan het woord van God, dat te vinden is in de Bijbel. Ze waren het daar niet mee eens.
4. In de laatste decennia zien we dat steeds minder mensen lid zijn van of betrokken bij de kerk en dat noemen we ontkerkelijking.
5. In het scheppingsverhaal in de Bijbel staat dat God de mens geschapen heeft: ‘De mens is geschapen naar het beeld van God!’ Dat moet je niet letterlijk nemen, maar je moet wél begrijpen wat ermee bedoeld wordt. In de kern gaat het erom dat de mens een belangrijke plaats heeft maar ook een grote verantwoordelijkheid. Hij heeft een belangrijke taak op aarde en hoort die taak goed in te vervullen: hij moet een goed mens zijn. Net zoals God moet de mens liefdevol, rechtvaardig en hulpvaardig zijn.
6. Godsdiensten die gericht zijn (waren) op natuurlijke verschijnselen zoals donder, bliksem, regen en wind. De natuur zorgt vaak voor rampen en ziekten, zonder dat de mens er iets aan kan doen. Om grip te krijgen op zijn angsten en verklaringen te vinden voor het onbekende, dicht de natuurmens de natuur een Goddelijke status toe. Hij probeert de goden gunstig te stemmen door ze te aanbidden, waarbij rituelen een belangrijke rol spelen.
7. Zij waren geraakt door zowel de ideeën van Jezus als door zijn handelen. Jezus onderwees hen over de joodse heilige boeken, met name de TeNaCH (door christenen later het ‘Oude Testament’ genoemd). Jezus maakte in zijn prediking veel gebruik van gelijkenissen (vergelijkingen) die voor eenvoudige mensen goed te begrijpen waren.
8. Idealen van liefde en broederschap.
9. De onderlinge verschillen zijn ook voor een deel te verklaren doordat de evangelisten voor verschillende groepen mensen schreven. Zo schreef Mattheüs vooral voor joodse christenen en Marcus voor christenen van de stad Rome. De evangelies weerspiegelen dus ook een beetje wat er leefde binnen de plaatselijke christelijke gemeenschap waarbinnen ze ontstonden. De vier evangelisten deden hun schrijfwerk naast hun normale werk. Zo was Mattheüs belastingambtenaar (tollenaar), Lucas arts en Marcus helper van Paulus en van Petrus.
10. a. Dit is een ritueel ter bevestiging van de doop, maar wel op een leeftijd dat jonge mensen zelfstandig keuzes kunnen maken. b. Tijdens dit ritueel betuigt de gelovige katholiek spijt over de dingen die hij fout heeft gedaan (zonden) en ontvangt hij vergeving van de priester in naam van Jezus (absolutie). Vervolgens maakt hij zijn misstappen weer goed (penitentie). Vroeger sprak men over de biecht.
11. Kerstmis is het feest ter herdenking van de geboorte van Jezus. Het wordt gevierd op 25 december. Enkele kerstgebruiken zijn het zingen van kerstliederen en het plaatsen van een kerststal en/of kerstboom in kerk of huiskamer.
12. Een kerk heeft meestal de vorm van een kruis.
Multiple-choice vragen: goed of fout
1f, 2f, 3f, 4f, 5g, 6g, 7f, 8f, 9f, 10f, 11g, 12g.