Paragraaf 5 Leerpunten bij dit hoofdstuk

1. Het christendom is ontstaan uit het Jodendom. Jezus was een jood die goede daden verrichtte en sprak over het Rijk van God, dat spoedig zou komen. Zijn aanhangers zagen in Jezus de Messias. Na de opstanding, hemelvaart en de komst van de heilige geest gaan zijn leerlingen er van uit dat hij de Christus is. In het begin breidt het christendom zich sterk uit. In de elfde is er een belangrijk schisma tussen Oost en West gevolgd door een scheuring in de zestiende eeuw: de afscheiding van de protestantse kerken.
Vanaf de vijftiende eeuw is er sprak van secularisatie onder invloed van rationalisme, atheïstische filosofieën en maatschappijopvattingen. Vanaf eind negentiende eeuw is er verzuiling en vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw ontzuiling en ontkerkelijking.
2. De Bijbel bestaat uit twee gedeelten: het Oude Testament en het Nieuwe Testament. De verhalen uit de Bijbel moet je niet letterlijk nemen. We moeten echter zoeken naar de bedoeling, de diepere betekenis, van Bijbelse verhalen.
3. Volgens de erfzondeleer maakt het verhaal van Adam en Eva (Oude Testament) duidelijk waar de menselijke zwakte ligt. De mens is overmoedig en laat zich verleiden door het kwaad. De mens zal nooit zélf dit kwaad kunnen uitwissen. De redding van de mens ligt in de hand van God en gelukkig heeft Hij (later) zijn zoon (Jezus van Nazareth) gestuurd die wel in staat was om de verzoekingen van de duivel te weerstaan.
Moderne theologen wijzen erop dat het verhaal ook zo gelezen kan worden dat de mens zelf een belangrijke bijdrage kan leveren aan een gelukkig bestaan, nu en in de toekomst. Juist het Adam en Eva-verhaal laat zien dat de mens keuzes kán maken in zijn leven en dat het goede óók aanwezig is in deze wereld. Om een gelukkig bestaan – nu en in de toekomst – te realiseren, hebben we God nodig, maar zeker ook de mens zelf. De mens kan zélf een belangrijke bijdrage leveren aan een gelukkig bestaan.
4.  Het verhaal Jezus geneest op de sabbat (Nieuwe Testament) laat zien dat godsdienstige regels er niet zijn om de mogelijkheden om op een menselijke manier met elkaar om te gaan, te beperken.
5. De Openbaring is het laatste boek uit de Bijbel. Het boek is heel anders dan de overige boeken uit de Bijbel. Het bevat droombeelden (visioenen) en toekomstvoorspellingen over het einde der tijden (met het laatste oordeel van Christus) en een daaropvolgende nieuwe hemel en een nieuwe aarde waarin alles goed zou komen met de mensheid.
Met het boek Openbaring wilde Johannes het geloof van de christenen versterken: hij gaf aan dat God uiteindelijk zou overwinnen over het kwaad (in die tijd ‘de Romeinse keizers’).
6. Voor het hedonisme is het streven naar genot het allerbelangrijkste is in het leven. De mens is volgens het hedonisme een genotswezen. Genieten is lustbevrediging en heeft heel veel te maken met behoeftebevrediging (eten drinken, seks, etc.) en met zintuiglijke prikkels (zoals reuk, smaak, geur). Gewoonlijk is genieten van korte duur. Je moet wel je verstand gebruiken.
7. Voor het eudemonisme is alles wat het geluk van mensen bevordert goed en wat tégen het geluk van mensen ingaat, slecht. Voor het eudemonisme is de mens vooral een gelukzoeker (mensbeeld). Geluk kan men bereiken door deugdzaam te leven (goed leven en wijsheid nastreven).
8. Volgens kerkvader Augustinus (354 - 430 na Chr.) is de mens zelf niet in staat iets goeds tot stand te brengen. Voor zover hij geluk ondervindt in zijn leven is dat een gave van God. Er is alleen plaats voor heil en dat komt van God en het echte heil vinden we niet in dit leven maar in een leven ná de dood. Augustinus heeft een grote achterdocht tegenover genieten en ook tegenover seksualiteit.
9.  Thomas van Aquino gaat ervan uit dat mensen altijd blijven streven en verlangen naar meer en ander geluk. Uiteindelijk verlangen mensen dus naar een totaal, volmaakt geluk. Dit volmaakte geluk (heil) kan de mens slechts vinden bij God. Het aardse geluk en het heil bij God zijn voor Thomas van Aquino zaken die iets met elkaar te maken hebben: het geluk op aarde is als het ware een voorbode van het geluk bij God.
10. Voor Edward Schillebeeckx is er geen strakke tegenstelling tussen de bestaande wereld en de nieuwe wereld die er eens zal komen (het Rijk van God). We kunnen pas van heil spreken als het geluk op alle mensen betrekking heeft. Heil is volmaakt geluk, maar dat betekent niet dat we dit moeten plaatsen in een leven ná de dood, dus buiten de aardse werkelijkheid. Heil heeft te maken met oog hebben voor elkaar, met liefde tussen mensen. Dergelijke gelukservaringen laten al een beetje zien hoe het heil er definitief zal uitzien.
Voor christenen valt heil samen met het Rijk van God. In het Rijk van God zal het geluk volmaakt en definitief zijn. Indien een christen iets meer wil weten over hoe dit heil er zal uitzien, kijkt hij naar het optreden van Jezus Christus. Bij hem wordt duidelijk dat lijden en dood uiteindelijk overwonnen kunnen worden.
God zorgt voor het heil maar de mens moet wel meewerken aan de totstandkoming van het heil.