Paragraaf 9 Oefentoets bij dit hoofdstuk
Open vragen
1. Noem drie kenmerken van \'gewone vragen’.
2. Vul het volgende schema verder in (plaats een kruisje):
Vragen | Gewone vraag | Levensvraag |
a. Hoe belangrijk is Marloes in jouw leven? | ||
b. Van wie is die IPod? | ||
c. Heeft mijn leven eigenlijk nog wel zin na de dood van mijn vriend? |
||
d. Hoe heet de nieuwe CD van U2? | ||
e. Waar ligt Horst? |
|
3. Welke van de volgende vragen zijn vragen over wat belang¬rijk is in het leven?
a. Waar ligt Hoorn precies?
b. Hoe belangrijk vind jij computeren?
c. Waar komt de tennisclub \'Hollandia\' vandaan?
d. Wat zou jij doen als jij de hoofdprijs in de Staatslo¬terij zou winnen?
4. Geef een voorbeeld van lichamelijk en van geestelijk lijden.
5. Hoe kijkt een moslim aan tegen lijden?
6. Welke van de volgende vragen zijn levensvragen over de natuur?
a. Is de oerknal wetenschappelijk bewezen?
b. Hoe ziet een eik er precies uit?
c. Waarom is Hans de laatste tijd zo drietig?
d. Mag je zomaar snoeppapiertjes achterlaten in het lokaal?
7. Elk vak op school stelt eigen vragen bij de werkelijk¬heid. Geef aan welke vragen de volgende vakken stellen bij een concert.
a. geschiedenis.
b. aardrijkskunde.
8. Wanneer zijn mensen geneigd de zinvraag vooral te stellen?
9. Bij welke schoolvakken passen de volgende vragen:
a. Wanneer leefde Willem van Oranje?
b. Hoeveel kaartjes moet de organisatie van hetpopcon¬cert verkopen om geen verlies te lijden?
c. Is er leven na de dood?
d. Hoe kan de mens zijn hygiëne verbeteren?
e. Waar ligt Sint Petersburg precies?
f. Wat wil ik later worden?
g. Waarom ben ik zo ongelukkig?
10. Leg de volgende begrippen uit:
a. Theïsme
b. Atheïsme
c. Agnosticisme
11. Goed communiceren is ook belangrijk voor de samenleving. Leg dit uit.
12. Filosofie betekent onder andere: de gedachtegang die aan iets ten grondslag ligt. Leg dit uit.
13. Waar ligt de oorsprong van de filosofie? Licht je antwoord toe.
14. a. Wat is esthetica?
b. Wat is wijsgerige antropologie?
15. Waar begint filosoferen vaak mee?
Multiple-choice vragen: goed of fout
Geef aan of de volgende uitspraken goed of fout zijn. Let op: alleen ‘goed’ of ‘fout’ noteren!
1. Een voorbeeld van een levensvraag is: "Waarom moeten die aids-patiënten zoveel lijden?"
2. Gewone vragen komen voort uit ervaringen die ons diep raken: gewone ervaringen.
3. "Hoe laat ga jij naar het stadion?" Dit is een levensvraag over wat belangrijk is in het leven.
4. “Heb jij wel eens ruzie met leerlingen uit je klas?” Dit is een levensvraag over hoe mensen met elkaar samenleven.
5. "Hoe is al het leven ontstaan?" Dit is een levensvraag over de tijd.
6. "Wie heeft het eerste kievitsei gevonden?" Dit is geen levensvraag over de natuur.
7. De vraag naar de zin van het leven is de belangrijkste levensvraag die mensen zich stellen.
8. Synoniemen voor het woord \'levensbeschouwing\' zijn ‘levensvisie\'
Antwoorden
Open vragen
1. Kenmerk 1: ze gaan over stukjes van het leven.
Kenmerk 2: ze gaan over die niet echt belangrijk zijn.
Kenmerk 3: ze hebben vaak een vast antwoord.
2.
Vragen | Gewone vraag | Levensvraag |
a. Hoe belangrijk is Marloes in jouw leven? | X | |
b. Van wie is die IPod? | X | |
c. Heeft mijn leven eigenlijk nog wel zin na de dood van mijn vriend? |
X | |
d. Hoe heet de nieuwe CD van U2? | X | |
e. Waar ligt Horst? | X |
4. Een voorbeeld van lichamelijk lijden is de pijn die je voelt nadat een kies is getrokken. Bij geestelijke pijn kun je denken aan gepest worden of aan het verlies van een goede vriend door een verkeersongeluk.
5. Een moslim ziet lijden en dood vaak als een beproeving van Allah (God). Mensen moeten leren het lijden te verdragen en er sterker door worden.
6. d.
7. a. In de geschiedkundige benadering wordt de vraag gesteld wanneer een concert plaatsvond.
b. Aardrijkskunde vraagt zich af waar het concert plaatsvond en hoe de weersomstandigheden waren.
8. Mensen zijn geneigd de zinvraag vóóral te stellen bij negatieve bestaanservaringen zoals ernstige ziekte, grote tegenslag, het overlijden van iemand die nabij is, etc.
9. a. geschiedenis. b. economie. c. levensbeschouwing. d. verzorging. e. aardrijkskunde. f. levensbeschouwing. g. levensbeschouwing.
10. a. Geloven in God. Het gaat dan vaak om een God die alles geschapen heeft, almachtig is en de mens liefheeft.
b. Niet in God geloven. Atheïsten zeggen bijvoorbeeld: ‘Je kunt niet bewijzen dat er een God bestaat, dus is het ook niet logisch om in een God te geloven. Bovendien: als er een God zou bestaan, waarom is er dan zoveel ellende op deze wereld? Als God bestaat, zou hij dit toch moeten voorkomen?’ Atheïsten geloven alleen in de eigen verantwoordelijkheid van de mens. Als de mens ergens zelf verantwoordelijk voor is, moet hij dat niet afschuiven op een God.
c. Twijfelen aan het bestaan van God. Agnosten zeggen: je kunt niet bewijzen dat God bestaat, maar je kunt ook niet bewijzen dat Hij niet bestaat.
11. In Nederland zijn veel verschillende, gemeenschappelijke le¬vensbeschouwingen. Denk maar aan het christendom, de islam, het Jodendom, het humanisme, het boeddhisme en het hindoeïsme. We spreken dan ook over Nederland als een levenbeschouwelijk pluraal land.
Die groepen denken verschillend over belangrijke dingen in het leven en toch moeten ze in één land samen¬leven. Dat gaat soms goed, maar soms ook minder goed en dan ontstaan er conflicten.
Als er meerdere groepen in één land samenleven, kan het niet zo zijn dat iedereen zijn zin krijgt. Je moet dus reke¬ning met elkaar houden en af en toe water bij de wijn doen om oplossingen te vinden voor meningsverschillen. Dat kan alleen maar als je regelmatig goed met elkaar communiceert. Door elkaar te informeren over hoe je levensbeschouwelijk over dingen denkt, kan er meer begrip ontstaan. Meningsverschillen kunnen dan opgelost worden zonder dat er geweld aan te pas hoeft te komen.
12. Deze betekenis van het woord filosofie’ (als gedachtegang) is van toepassing als we doelen op een bepaalde opvatting met daarbij passende argumentatie. Neem bijvoorbeeld de vraag of de leraar het huiswerk moet controleren. Jij hebt daar een bepaalde ‘filosofie’ over: je bent bijvoorbeeld tégen omdat je vindt dat huiswerk een kwestie van eígen verantwoordelijkheid van de leerling is. Als de leerling het niet doet, zal hij slechte punten halen en dan misschien wél zijn huiswerk gaan maken. Bovendien vind je dat huiswerkcontrole er niet toe bijdraagt dat jonge mensen zelfstandig worden, hetgeen toch een belangrijke doelstelling van onderwijs en opvoeding is. De gedachtegang tegen huiswerkcontrole – met verschillende argumenten – kunnen we dus ook een ‘filosofie’ noemen.
13. De oorsprong van de filosofie ligt bij de oude Griekse filosofen zoals Socrates, Plato, Aristoteles en Epicures. Zij stelden zich vragen als:
• Wat is zijn? (o.a. Aristoteles)
• Wie is de mens? (o.a. Socrates)
• Wat is een goed mens? (o.a. Epicures, Socrates, Aristoteles)
• Wat is vriendschap? (o.a. Aristoteles)
• Wat is kennis (o.a. Plato)
• Wat is een ideale samenleving? (o.a. Plato)
14. a. Het wetenschappelijk nadenken over mooi en lelijk, over schoonheid en over kunst.
b. Het wetenschappelijk nadenken over de vraag: wie is de mens? Welke beeld hebben wij van de mens en hoe zou de mens eigenlijk moeten zijn?
15. Met verwondering: je bent er verbaasd over dat iets is zoals het is. Het had er ook níet kunnen zijn of op een andere manier! Dat geldt voor heel fundamentele zaken maar ook voor zaken die heel gewoon lijken! Verwondering over de werkelijkheid wekt interesse op en dat ligt aan de basis van het streven naar kennis en wijsheid.
Multiple-choice vragen: goed of fout
1g, 2f, 3f, 4g, 5g, 6g, 7g, 8f, 9f, 10g, 11f, 12g.