Paragraaf 9 Oefentoets bij dit hoofdstuk

Open vragen

1.    Wat bedoelen we met de ‘buitenkant van levensbeschouwing’? Licht je antwoord toe.
2.    Gandhi is een inspirerend persoon van het hindoeïsme. Leg uit waarom.
3.    Mensen maken gebruik van verschillende soorten geschriften om hun levensbeschouwing te verwoorden en vast te leggen. Noem vijf verschillende soorten geschriften.
4.    Noem van de volgende vier gemeenschappelijke levensbeschouwingen een belangrijk geschrift: christendom, feminisme, hindoeïsme en marxisme.
5.    Wat betekende in de klassieke oudheid het woord ‘Atheneum’? Licht je antwoord toe.
6.    Sommige joden en christenen nemen het scheppingsverhaal uit de bijbel letterlijk. Leg dit uit.
7.    a. Wat betekent het Latijnse ‘rituális’?
    b. Wat wordt in het dagelijkse spraakgebruik verstaan onder een \'ritueel\'?
8.    Beschrijf enkele rituelen bij popconcerten.
9.    Wat houdt het islamitische huwelijksritueel in? Neem in je beantwoording de volgende zaken mee:
    - hoe wordt het huwelijk genoemd?
    - wie zijn er bij het huwelijk betrokken?
    - hoe wordt het huwelijk voltrokken?
    - wat is de rol van de Imam?
    - de kleding van bruid en bruidegom.
    - de bruidsschat.
    - trouwen met een partner met een ander geloof?
    - religieuze opvoeding van de kinderen.
10.    a. Noem een belangrijk feest van het christendom.
    b. Wat wordt tijdens het feest dat je bij a. genoemd hebt gevierd en noem twee rituelen.
11.    a. Noem een belangrijke symbool van het Jodendom.
    b. Naar welke ideeën verwijzen de symbolen die je bij a. genoemd hebt?
12.    Waarom stichten gemeenschappelijke levensbeschouwingen op een gegeven moment een eigen organisatie?
13.    Wat zijn persoonsgebonden argumenten? Geef een voorbeeld en licht toe.


Multiple-choice vragen: goed of fout
Geef aan of de volgende uitspraken goed of fout zijn. Let op: alleen ‘goed’ of ‘fout’ noteren!

1.    Mozes is de grote inspirerende persoon van het humanisme.
2.    De christelijke levensbeschouwing vind je alleen in het Oude Testament.
3.    Voor religieuze mensen raken de heilige boeken de fundamenten van hun bestaan.
4.    Mythen gaan over bestaanservaringen.
5.    Darwin heeft de scheppingsmythe bedacht.
6.    Het woord ritueel betekent oorspronkelijk: een levensbeschouwelijk gebruik.
7.    Een begrafenismis in de kerk: een levensbeschouwelijk ritueel.
8.    Een trouwring: een voorbeeld van een symbool.
9.    Tekens verwijzen naar ‘iets anders’, ‘iets hogers’.
10.    Gemeenschappelijke levensbeschouwingen hebben vaak een organisatie.
11.    Het Humanistisch Verbond heeft ongeveer twee miljoen leden.
12.    Een standpunt opschrijven tijdens een proefwerk met als reden: "de leraar heeft het gezegd, dus het is waar": een voorbeeld van een autoriteitsargument.

Antwoorden

Open vragen
1.    Dat is datgene wat zichtbaar is van levensbeschouwing: inspirerende personen, belangrijke geschriften, rituelen, feesten en symbolen, organisaties.
2.    Gandhi was de leider van de beweging voor zelfbestuur van India in de eerste helft van de twintigste eeuw toen het land nog een kolonie van Engeland was. Hij pleitte voor een betere positie van de uitgestotenen (de paria’s) en voor gelijkberechtiging van man en vrouw. Bij dit alles stond absolute geweldloosheid voorop. Gandhi gaf leiding aan allerlei vreedzame vormen van verzet zoals proteststaking (met vasten, gebed en boete), protestmars, hongerstaking en niet meewerken met de ‘bezetters’ (non-coöperatie).
3.    Een dagboek, een lied, een gedicht, een verhaal of een gebed.
4.    Christendom            Bijbel    
    Feminisme            De tweede sekse
    Hindoeïsme            Veda’s     
    Marxisme            Das Kapital
5.    Het woord ‘atheneum’ betekent letterlijk: tempel voor Athene. In de klassieke oudheid kwamen in die tempel de dichters bij elkaar om voor te lezen uit eigen werk.
6.    Ze zien de Bijbel als het woord van God en lezen daarin dat God alles geschapen heeft: de mensen, de dieren, de planten, de zee en de bossen.
7.    a. Het Latijnse rituális betekent ‘godsdienstig gebruik’.
    b. In het dagelijks taalgebruik wordt het woord ‘ritu¬eel’ vaak gebruikt in de betekenis van
    gewoonte of gebruik. Bedoeld is dan een handeling die steeds terugkeert op een vast     tijdstip of bij een bepaalde gelegen¬heid. Ons leven zit vol met dergelijke gebruiken.
8.    Gedacht kan worden aan kleding van artiesten en pu¬bliek, aan applaudisseren bij de opkomst van de ar¬tiesten, aan gillen en fluiten.
9.    ‘Het huwelijk bij moslims wordt nikah genoemd. Het is niet alleen een huwelijk tussen man en vrouw. Ook hun families zijn daarna met elkaar verbonden. De ouders staan hun kinderen bij als zij een partner kiezen. Maar ouders mogen hun kinderen niet dwingen met iemand te trouwen. De Koran, het heilige boek, verbiedt dat. Bruid en bruidegom moeten het samen eens zijn met het huwelijk. Maar sommige moslims zeggen: ‘In het Westen word je eerst verliefd. Daarna trouw je. In de islam trouw je eerst. Dan word je verliefd.’ Eerst wordt een huwelijksakte gesloten. Daarin staat wat de bruid en de bruidegom met elkaar afspreken. De plechtigheid van het huwelijk is eenvoudig. Men bidt voor het geluk van het paar. De imam (voorganger) leest voor uit de Koran. De bruid is meestal prachtig gekleed. Ze draagt mooie sieraden. Sommige bruiden zijn in het wit, andere bruiden dragen een kleurrijk kostuum. Het feest kan wel enkele dagen duren. Bij het huwelijk wordt afgesproken dat de vrouw mehr (een bruidsschat) krijgt. Dat staat in de huwelijksakte. Het is haar eigen bezit. Ze mag zelf beslissen, wat ze ermee doet. Moslims trouwen meestal met moslims. Moslimmannen mogen ook trouwen met een joodse of christelijke vrouw. Moslimmeisjes trouwen alleen met moslimmannen. Dan worden de kinderen volgens het islamitisch geloof opgevoed. In Saoudi Arabië regelen veel moslimouders met wie hun kind gaat trouwen. In Nederland zijn de kinderen van moslims vrijer om hun partner te kiezen.’
    Bron: www.schooltv.nl/eigenwijzer
10.    a. Kerstmis
    b. Een christen viert de geboorte van Jezus van Nazareth tijdens het Kerst¬feest. Mensen
    plaatsen versierde kerstbomen en de gelovigen komen samen in de kerk.
11.    a. De Davidster.
    b. De ster bestaat uit twee driehoeken die in elkaar gevlochten zijn. Ieder van de twee     heeft een eigen betekenis: de ene verwijst naar God, de andere naar de mens. Omdat     koning David dit symbool gebruikte, wordt deze ster de Davidster genoemd.
12.    Dat is nodig om de levensbeschouwing in stand te houden.
13.    Bij dit soort ‘argumenten’ wordt niet ingegaan op de inhoud van een vraagstuk. Wel wordt een opmerking gemaakt over de persoon van de gesprekspartner. Eenvoudig gesteld: je wordt persoonlijk, je gaat toespelingen maken op aspecten uit iemands privé-leven. Een voorbeeld: Bart: ‘Roken is niet goed voor de gezondheid.’ Ilse: ‘Dat moet jij vooral zeggen. Jij rijdt toch ook veel te hard met je bromfiets. Is dat dan gezond?’ Ilse wordt persoonlijk tegen Bart. Ze vindt het niet goed dat hij zo hard rijdt. Dat mag best, maar dát kan geen argument zijn tegen het stand¬punt dat roken niet goed is voor de gezondheid. Het heeft helemaal niets te maken met het bromfiets-rijden van Bart. Wel een goed argument zou kunnen zijn: ‘Ik ken mensen die roken en toch oud zijn geworden.’


Multiple-choice vragen: goed of fout
1f, 2f, 3g, 4g, 5f, 6f, 7g, 8g, 9f, 10g, 11f, 12g.